De kater en de pruik
Hij probeert zacht te lopen, maar maakt klinkende voetstappen in de stille straat. Zijn zware kroegenkuch kaatst tegen de muren, terug de stadse stilte in. Hij kan door de sleutelbos de sleutel niet meer zien. De takken van de straatplataan dansen met de wind en plagen de straatlantaarn. ‘’Ze zijn letterlijke achterneven, maar hebben verder niks met elkaar gemeen; de een werpt schaduw, de ander licht’’, denken de benevelde hersenen van de man gevat. ‘’Die moet ik zo meteen opschrijven.’’ Maar dat doet hij niet.
Het licht valt in brokjes, net als regen, door het raampje in de gang. Glas in lood, zo veel rood en zoveel lood in zijn schoenen. Zijn aangeschoten gedachten dansen als vuurvliegen na een hete dag. Alsof het niet februari is. Kom binnen, zegt het huis. Uit de wind, veilig binnen. Nog voordat zijn koude bed warm is, ligt de man in diepe, dronken, logge slaap.
De volgende ochtend wordt hij wakker met een kater. De vuurvliegjes van gisteren zijn verdwenen in de mist in zijn hoofd. Hij stommelt naar beneden, zet de keukenkachel aan en maakt een sterke kop koffie. Warm en bitter in zijn slaperige keel vol kroegenzuur en verschaalde rook van gisteren.
Hij trekt zijn pantykousjes aan en ziet dat zijn benen weer aan een epileerbeurt toe zijn. Dikkere kousen dan maar. Zijn klanten nemen het toch niet zo nauw tegenwoordig. Terwijl hij de restjes pruikenlijm van gisteren van zijn kale hoofd afkrabt, wringt hij een loden voet in blokhakje maat 43. Hij zucht. ‘’Alweer een dag’’, zegt hij tegen zijn pruik die als een diertje zonder ogen voor hem op de keukentafel ligt. De pruik blaast en zet een hoge rug op. Ze houdt niet van katers.

Plaats een reactie