Er was feest in onze vallei. Het seizoen van de mosto was aangebroken en het hele dorp was in hoge staat van gisting en blijdschap. Het deed me een beetje denken aan carnaval in Venlo. Ik liep met bonkend hoofd rond, na mijn laatste proefsessie vannacht met Blas. En ik dacht aan Baltha’s verhaal over hoe snel je blind kon worden van het spul. Hij had er altijd grote lol in ‘groentjes als ik’ eerst vol te gieten en dan bang te maken met een klotig verzonnen dorpsverhaal dat je bijna zou geloven. Een beetje intensief integreren had me in elk geval twee miljoen hersencellen gekost en ik meende al grijze strepen door mijn beeld te zien. Nooit meer zou ik hierna drinken.
De Beaujolais primeur van ons dorp bracht behalve katers ook een warme wind in de killende najaarsdagen; de laatste dagen van pees en vree, vreugde en vriendschap voordat de donkere lange winter weer begon. Mosto, een slordig zelfgemaakt druivenbrouwsel dat iets weg heeft van cider, maar met meer bitter, zuriger en troebel van gist, romig van kraag, had een heel ander effect dan alle andere drank die men in het dorp graag mocht nuttigen; een psychedelisch effect. Het dorpje doopte zich drie dagen lang in een blijgeestige sluimertoestand en een collectieve grijns. Dat je er ook blind van kon worden en het inmiddels officieel verboden was om te schenken in kroegen en restaurants, maakte het alleen nog maar leuker, leek het. De kroeg draaide dubbele omzet, belastingvrij. En wij verkochten onze te kleine schrale wijnoogst toch nog voor een redelijke prijs. Er kwamen zelfs ‘off track’ toeristen helemaal uit Madrid en Barcelona, die gehoord hadden van het dorp waar men nog mosto schonk.
(En ik geef nu toe, ook mijn 120 liter mosto zijn door een stel zwijgende mannen, neven van neven van iemand uit het dorp, op een aanhangwagen geladen en afgerekend in keiharde, belastingvrije Marbella-euro’s en een mooie jamon.)
Met een argwanende grijns hing Balta zijn aanzuigslangetje in de fles, spuugde de eerste slok op de vloer en vulde zijn glas tergend langzaam met het troebele brouwsel. Mijn troebele brouwsel. Hij keek misprijzend, maar dat hoorde erbij. Hij mompelde ‘No está mal..’ en dat betekende dat het retegoeie mosto was. We hielden onze adem in, Blas en ik. Goedgekeurd. Blas grijnsde trots. Hij had dagenlang het vieze smerige schuim dat uit de gistflessen borrelde, voorgeproefd. Hij sliep zelfs naast de mostflessen en ’s nachts als hij niet sliep, hoorde ik hem de kosmos regelen en zingen tegen de maan. Voor Blas was een goeie mostoweek een vakantie naar plekken waar hij of ik nooit zouden komen.
Nu begon zijn afterparty; kon hij gaan vieren dat de mosto was goedgekeurd en dat we een handeltje hadden.
Elke keer als ik nu op tv die reclame zie van die mooie mannen die flesjes ‘sparkling cider’ met bruin gespierde borst aanprijzen in een boomgaard, denk ik aan Blas die met zijn bruine tanden bloot en zingend in mijn boomgaard de kosmos kon regelen op drie glaasjes mosto. Mosto is geen drank, het is een happening, een tijdelijke gisting van de community-spirit en de gezonde boerengeest. Cider is voor watjes, vonden wij.

Plaats een reactie