De cake-or-death-casus van moeder natuur (uit het Boek van Blas)

Je denkt al snel dat je veel weet als Nederlander en je hoopt dat het ontzettend sexy is om in een bos op een berg te wonen naast een waterval. Maar niks is minder waar. Als je in een bos gaat wonen als stedeling met de idee om je eigen boontjes eens echt te gaan doppen in holistische samenwerking met moeder natuur, dan ben je zo genezen van die arrogantie. Tenminste, als het aan moeder natuur ligt dan..

De lente aarzelt op het land en er moet gezaaid worden aan de oever. Volgens Blas zou het voorlopig niet gaan regenen, de aarde is nog lekker vochtig van de laatste buien (sexy) en het bulkt van het leven rondom de beek. Ik begin fluitend, maar het valt zwaar tegen. Zoals wel vaker, zit de lente meer in mijn hoofd dan in mijn leden. Dat vond ik, als (natuur)domme stedeling een voortdurend euvel in de natuur: De dagen beginnen hier als een prachtig plaatje uit een ‘groen glossy life style magazine’, inclusief vogelgeschetter, maar veranderen tegen het middaguur in een fletse krantenfoto die te lang in de zon heeft gelegen. Ik zit nog vol winterspek en mijn spieren zijn lui van het winterlezen en haardstaren. Al snel sta ik te mopperen tegen de zware kleibrokken en de veel te zware ijzeren hak, die Blas voor me geslepen heeft. Het ding is ooit door de dorps-smid gemaakt voor een gespierde kromgetrokken bergbewoner van 1.40 m in de tijd van de Moren, schat ik.

Blas komt aansloffen met een frons. ‘Als er niet voldoende lucht in de grond zit, dan gaat je zaad dood. Als je te veel lucht in de grond werkt, dan komen de wilde zwijnen er op af en die eten je zaad op.’ Weer zo’n ‘cake or death-casus’ van moeder natuur: dood zaad of weg-zaad. Ik vind dat behoorlijke lastige kwesties als ik net met een beginnende hernia terugkijk op een paar honderd meter zwaar schoffelwerk. Bovendien heb ik weinig aan deze mededeling achteraf, want ik heb geen flauw idee hoeveel ‘lucht’ mijn gietijzeren hak en drietand-hark in mijn toekomstige zaaibedden had achtergelaten.

‘Afwachten.’ Schokschoudert Blas. ‘’Je weet het niet.’’

Met mijn hoofd vol fletse krant (zorgen, teleurstelling en te veel zon) en benen als aambeelden (winterbenen) sleep ik me de helling op richting keuken. De natuur is gewoon ronduit bot, ik zeg het je. Omdat Blas een beetje medelijden met me krijgt, komt hij met een plan uit de oude doos: Om de wilde zwijnen weg te jagen, gaan we bij thuiskapster Paqui in het dorp een zak met afgeknipt mensenhaar halen. Dat strooien uit op de rand van het zaaiveld en de aanlooproute van de zwijnen op de noordhelling. De zwijnen zijn bang voor mensenhaar (ik wist dat niet, vind het een beetje belachelijk klinken, maar doe net alsof ik het een heel normaal en goed plan vind).
Als we een uur later een grens van afgeknipte mensenharen hebben uitgestrooid, er takjes overheen hebben gedrapeerd ter bescherming tegen de wind, gaan we eindelijk koffie drinken.

Zodra we in de keuken zitten, betrekt de lucht boven de vallei en begint het te regenen dat het giet. De dikke, lange druppels wijzen op een langdurige hoosbui.
De beek zwelt op, terwijl ik mijn koffie nog roer. Weg haren, weg zaad. We zwijgen. Er valt niets meer te zeggen.

Vier uur later: weg oever. Weg net-aangeplante-vetplanten-rotstuin. Weg tuinbankje, weg hekje, schelpenpaadje. Uren zitten we te zwijgen in de donkere keuken. Ik: kwaad, omdat de natuur altijd alles verpest. Blas: geduldig, omdat Moeder natuur nu eenmaal de broek aan heeft hier, net als zijn eigen moeder, grootmoeder en 17 tantes in het dorp. Blas heeft het in zijn genen om zich neer te leggen bij alles dat machtiger is dan hemzelf. Ik heb blijkbaar iets in mijn genen dat zich verzet tegen de dingen die daar absoluut ongevoelig voor zijn. Ik wilde dat ik Blas was. Of in een mooie warme flat met een tv woonde.

Het stopt even met regenen tegen zonsondergang. Blas vertrekt. ‘’Ja, en de regen natuurlijk, zegt hij bij de deur.’’Maart is onvoorspelbaar, maar dat had ik je vorig jaar al verteld, mujer.’’

Enkele dagen later zijn we opnieuw begonnen. Blas heeft het hakwerk gedaan en we hebben de oever versterkt met stammen en stenen. De oever explodeert weer van het nieuwe gekrioel en er hangt een zware zoete geur van vochtige aarde en gekneusd, jong groen. Als we klaar zijn speuren we de lucht af naar wolken. Bijna behoedzaam. Strakblauw. Ik kan wel jubelen van zoveel lentebelofte, maar dat doe ik nooit als Bas er bij is.

En dan is het boerenleven even best sexy. En moeder natuur de kwaaiste niet.

Eén reactie op “De cake-or-death-casus van moeder natuur (uit het Boek van Blas)”

  1. 'Ik heb blijkbaar iets in mijn genen dat zich verzet tegen de dingen die daar absoluut ongevoelig voor zijn'. Nederlands bloed zal dat zijn. Ik krijg ook altijd het 'verwijt' te horen dat ik steeds alles maar wil verbeteren…

    Like

Plaats een reactie