Veel te weinig kijk ik over de grens van Venlo. Mijn blik meestal op Zuid Europa gericht, vergeet ik dat hier om de hoek, tussen de Moesel en de Rijn, prachtige uitgestrekte natuurgebieden liggen, mooie steden met een bijzonder karakter en een verrassend lekkere keuken.
In Koblenz (1 uur en 45 minuten van Venlo) is het goed vertoeven voor toeristen; het is er groen, je breekt je nek over de historische gebouwen, de rondvaartboten varen af en aan, de terrassen en restaurants zitten afgeladen vol. Koblenz is zo’n stad, waar je de crisis niet voelt, als je er rondloopt. Veel opgeschmuckte dagjesmensen, grotendeels 60+, waardoor wij ons jonge bloemen voelen. Maar alle Pruisische praal terzijde, ook in de bossen rondom de stad kun je per ongeluk mooie verrassingen tegenkomen. Zoals een hert, een zwijn, of zomaar een verlaten kloostercomplex, of een geniaal gerecht uit grootmoeders keuken met een heerlijke wijn uit de achtertuin.
We eten in een belachelijk uitgedoste skihut in de bossen bij Lahnstein, waar ondanks het onooglijke interieur met slecht opgezette uilen en een Zweeds sauna klimaat (dat dan wel weer goed paste bij de gele vurenhouten schroten en plafonds), het eten voortreffelijk was. Er was zelfs een hoekje der eeuwige kerst; inclusief een denneboom met ledverlichting en een geknakt rendier van plastic.
We voorspellen ons avondeten aan de hand van de menukaart waar Schweinefleish en vooral de varkenspoot domineerde. We grinniken om de prijzen (het duurste gerecht 9 euro), de inrichting en de kapsels van de overige gasten. Ik tel vier mannen met middeleeuwse pommade-krullen in hun zilvergrijze snorren. Buiten regent de meiregen niet zachtjes. Het is niet het decor waar je smaak verwacht.
Less is more, dat snappen de Rheintalers en Moselgangers misschien niet helemaal aangaande hun interieurinrichting en overdadige bouwstijlen, maar wel al eeuwen als het om eten gaat. De keuken van deze streek smaakt zoals het er buiten uitziet: Naar bossen, heuvels, klaterende beken, goed doorbloedde bergdieren en Anton Pieck dorpjes waar de tijd heeft stilgestaan. De oevers aan Rijn en Moesel lijken, net als de wijn en het bier dat er geschonken wordt, nog van een middeleeuwse reinheid, ongeschonden uit alle oorlogen gekomen, nooit herrezen in marketingstuiptrekking of trend, altijd geweest en gewoon gebleven.
Een forel bijvoorbeeld, is hier dus een forel en die mag je proeven. Geen tierelatijn, gewoon puur; beetje boter, zeezout en citroensap, een geschaafde rauwe amandel, voor wie uit de band wil springen. Zo ook de vleesbereidingen: Eenvoud en traditie, Mutters keuken, een Pruissisch lofzang in aardappel, vlees en groene sla, zingen ons toe: Eet me, drink er een goeie wijn bij en dommel in slaap aan het haardvuur. Of nou ja, de kerstboom met ledverlichting dan, of gewoon een film met Heinz Ruhmann op de oude kleuren-tv op onze onknusse Duitse hotelkamer.
Schweinehaxe wil ik. Alleen al voor het prachtige woord. Schwei-ne-ha-xe. Niet zomaar een varkenspoot. Het is klaargemaakt in perfecte samenwerking tussen Moeder de oerkok en Vader tijd, urenlang moddergaar gestoofd als een kwartelpootje in warm ganzenvet uit de wat verfijndere Fransosenkeuken. Zachte stukjes donker sappig vlees, smeltend op je tong. Mijn eetverstand zwiept al na twee happen van hondenvoer-gedachten, naar pure luxe van echt vlees. Als mijn haxe op is, doop ik dit gerecht officieel om naar de kreeft der vleesgerechten. Weg met de belachelijke zwezeriken, de medaillons en haasjes en getrancheerde lauwwarme wildtaferelen; Schweinehaxe wordt de trend!
Ps: De aardappel ga ik vanaf deze ski-hutervaring ook meer serieus nemen. Een perfect gekookte, gelige Salz-kartoffel met een glanzend laagje geklaarde boter en een snippertje verse peterselie. Het is puur zondag in je mond.

Plaats een reactie