De Ik vertrekkers

Foto door Maria Orlova op Pexels.com

Binnenkort verhuizen we definitief naar Spanje. Na twee jaar van hakken, harken, schilderen en het pendelparcours Brabant–Valencia voelt die laatste plek steeds meer als thuis. Voor de meeste Nederlanders zijn we weer zo’n stel dat het Ik Vertrek-format een nieuwe aflevering bezorgt: een voorschot op de veelgehoorde pensioenwens — “Laat ik dit doen voordat ik écht te gammel ben voor zo’n grote stap.”

Ik Vertrek is een nationaal comfortdeken. Lekkere TV. We vreten het, we leven mee met de valkuilen, lekke daken en het gebrekkige taalgevoel. Ik krijg dezelfde vragen die in het tv-programma het scenario bepalen. “Speek je wel goed Spaans?” (ja). “Ga je Nederland niet missen?” (nee). “Kun je daar wel werken?” (ja). En: “Hoe zit het met de zorg?” — ook prima trouwens. Minder wachtlijsten, meer ziekenhuizen, lagere premies. Daar laten we de bakfiets niet voor staan. Maar dat format… het herhaalt zichzelf. Alweer zo’n stel zonder een woord Spaans, met een pak stroopwafels richting de dorpsburgemeester. Alweer een glamping of grootse B&B-plannen. De burgemeester die zijn tanden heus niet gaat breken op die droge Aldi-stroopwafels, zegt uiteraard: “Geen probleem met de vergunningen!” Tot de cameraploeg vertrekt. Dan komt de bureaucratie op gang, stijgen de offertes van de lokale aannemer en lekt het dak bij de eerste regenbui als een Zwitserse gatenkaas. Heerlijk. Ik zit haren trekkend voor de TV. En met mij nog een paar Nederlanders; de 96% niet-vertrekkenden.

Wij Nederlanders denken graag dat we betere nieuwkomers zijn. 96% blijft thuis en weet alles echt beter, de andere 4% vertrekt — vaak opportunistisch, ongehinderd door voorbereiding — om wandelcoach of yogapionier, off grid adviseur, of tipi-verhuurder te worden. De hang naar het ”love-my-life-leven” vol zon, ruimte en succes (in alternatief jasje) leunt soms op een haastig neokoloniaal elan. Het zit ons in het bloed, samen met onze liefde voor pindakaas. We zijn meesterlijke format-nalevers, of we nu de tipi-hippie-variant doen, of in een Nederlands urbanisatiekolonie aan de Costa Blanca gaan zitten. 

Het dorp waar we (vlakbij) gaan wonen is geen ansichtkaart en alle behalve een toeristische bestemming, alhoewel het een steenworp van zo’n 40 minuten af ligt van het prachtige Valencia. Alles is er; je hoeft in principe niet het dorp uit: een vijftal cafe-restaurants, supermarkt, twee bakkers, een slager, vier autogarages, een winkel van Sinkel, een gemeentelijk zwembad, een bank, een tabakswinkel, een muziekschool en een dagcentrum voor senioren.

Ik heb vroeger jarenlang in het dramatisch mooie Ronda (Malaga) gewoond, waar je de Moren nog hoort zuchten. En in het prachtige oude Cadiz, met de voeten in de Atlantische Oceaan. Dat was andere koek; ik struikelde daar over de visuele pracht, geschiedenis en verhalen. In ons dorp, een stuk minder toeristische hoogtepunten. Ze zijn er wel, bijvoorbeeld voor de fanatieke wandelaars, maar voor de dagjes of zomertoeristen is het dorp nog bedekt met stoffigheid en karige streekmarketing. Onze Franse buurman — die evenveel hekel heeft aan Frankrijk als aan Spanje — noemde het dorp “het Oost-Berlijn van Valencia”. Niet adembenemend, maar daardoor vallen de kleine dingen op. En die zijn er. Bloempjes tussen het beton. 

Ons huis ligt buiten het dorp, omringd door bossen en heuvels, in een vallei (vallei van de wolven) met sinaasappel-, amandel- en Johannesbroodbomen. Dat is wel heel idyllisch. De geur van sinaasappelbloesem, amandelbloesem en rozemarijn hangt maandenlang in de lucht. Het is hier zo stil dat je de wind hoort aankomen. Vredig is het juiste woord.

Bijna elke dag gaan we even op en neer naar het dorp; boodschapje doen, ontbijtje pakken, of gewoon een kop koffie. Belangrijker dan het uitzicht? We voelen ons hier normaal. Hier ben je als buitenlander geen “exoot”, maar gewoon een buitenlander: een beetje vreemd, gek accentje (Spaans met een zachte G) maar gewoon welkom. In dit dorp wonen vooral Valencianen, maar ook Andalusiërs, Zuid-Amerikanen, een Pakistaanse familie die de beste pizza’s bakt, en een handvol Noord Europese en Britse ‘Aussteiger’ zoals wij, die zich op el campo nestelden. De ochtendkoffie met tostado con tomate, op het ongezellig- gezellige terras van Bar Carmela is een mengeling van Zuid Amerikaanse rollende R-en, rap Valenciaans en gebroken half-Andalusisch Spaans.

Het is warm in Casinos. Niet die zomerhitte die je dwingt tot siësta’s, maar de warmte van een praatje bij de kassa (365 dagen babbelkassa), een knipoog van een wildvreemde, een hand op je schouder, een spontaan helpende buur.

Vorige week gingen we op audiëntie bij de burgemeester over de (door storm DANA weggespoelde) weg naar ons huis. Geen stroopwafels, maar we hadden ons fris gewassen en een schoon shirt aangetrokken. In vijftien minuten werden we administratief ontzorgd en hartelijk welkom geheten. Daarna een cortado bij L., die vroeg: “Wanneer vertrekken jullie weer?”

“Dit is ons allerlaatste vertrek,” hoorde ik mezelf zeggen. En dat was lekker om te kunnen zeggen zeg!

Thuis wachtte het koele huis. Het fluisterde: siësta. In mijn droom zat ik in Ik Vertrek. Ik deelde stroopwafels uit op het dorpsplein, reed op een bulldozer over het herstelde pad, met achter me een colonne kiepwagens en dronebeelden voor de aftiteling.

Maar de waarheid is minder te filmen.

Ik wil geen Nederlander 2.0 worden in Spanje, met woeste expansie- en verbeterdriften, een postkaartenleven vol instagramfilters en goedbedoeld inburgeringsgedrag. Ik weet — na acht jaar eerder hier te hebben gewoond — dat integreren niet draait om ‘laten zien’ hoe goed je het doet. Het begint bij jezelf: accepteren dat jij in een andere cultuur leeft, die al sinds de Feniciërs best goed draait zonder jou. Met een kop koffie en een praatje over het weer elke dag, bereik je meer dan met een vrachtwagen vol stroopwafels en opportune plannen. 

Als vrijwillige migrant ben ik me zeker bewust van de luxe. Als Nederlander laat ik 50% van mijn dagelijkse portie luxe lekker in Nederland. Ook simpel(er) leven is een luxe-keuze. En ja, ook ik maak me schuldig aan het delen van idyllische plaatjes. Maar natuurlijk dat is maar een fractie. Het echte leven bestaat, net als overal, uit kleine handelingen: dingen regelen, proberen te communiceren, blaren op kantoorhanden, klussen. 

Ik ben geen betere ‘Ik Vertrekker’ dan die mensen met cementmolens en stroopwafels op tv. Maar ik heb wel een opening gevonden om me goed te voelen in Spanje: mezelf zijn, zonder franje. Geen tv-format, geen succesverhaal, maar leven in het nu. Elke dag stel ik mezelf de vraag: wat vind ik nu écht belangrijk? En precies daar ontstaat ruimte. Voor de ogenschijnlijk onbelangrijke dingen die het leven kleur geven. Buiten de ratrace. Kijken. Stilstaan. En weer kijken. Want daar begint elk verhaal, met goed kijken. 

Binnenkort meer over de grote ik-vertrek-avonturen naar Valencia. Dit blog begon 20 jaar geleden in Spanje. Grappig hoe cirkel toch altijd weer rond blijken te zijn..

2 reacties op “De Ik vertrekkers”

  1. Eindelijk weer de grote stap, die je weliswaar al eens eerder hebt genomen, maar elk begin is weer nieuw. Nu weet je waar je aan begint (min of meer) en heb je iets meer luxe dan de eerste keer!

    Ik kan niet wachten tot je neergestreken bent om je op te zoeken. Gaan we samen op dat gezellig-ongezellige terrasje zitten, dat zijn ook mijn favoriete plekken hier in Spanje. Nodigen we Katja ook uit voor een reünie van de ‘terugkomers’ want hoewel ik zelf nooit meer ben weggegaan ben ik wel lange tijd verlaten door jullie. 😉😘

    Geliked door 2 people

    1. Ha ha Lies – ”de terugkomers” lijkt me gezellig! De hangmat hangt klaar voor je. En het gezellig-ongezellige terras is ook 365 dagen open X

      Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie