
Gender gerelateerd geweld, ’t went.
De dagelijkse werkelijkheid van miljoenen vrouwen. Seksuele intimidatie, aanranding, mishandeling, stalking. En in de uiterste consequentie: femicide, de moord op een vrouw omdat ze vrouw is.
1977. Op mijn achtste verjaardag, tijdens de poppenkastvoorstelling van G in onze achtertuin, stond hij ineens in de achterpoort: jas open, piemel bloot. Gillend renden we naar binnen. De politie kwam en liet ons bladeren door een fotoboek.
1979. Ik ben tien en mag laat opblijven omdat er thuis een feestje is. Een rokerige huiskamer vol brallende familieleden. Ik glip weg naar boven. Op de overloop word ik aangerand door een van de gasten die mee naar boven is geglipt; een grote volwassen kerel met een grote baard. Hij is dronken. Ik weet snel weg te glippen en verstop me op mijn kamer, rug tegen de deur. Het werd mijn eerste ervaring met een tongzoen — opgedrongen, door iemand die ik had moeten kunnen vertrouwen. Ik probeerde het de dag erna te vertellen. Het werd weggewoven. ”Hij is een rare, dat weten we toch.” Ik heb dit altijd opgevat als zwijgende toestemming. Twintig jaar later vertelde een van mijn zussen dat het haar ook was gebeurd. ”Hij was een griezel.” Ook zij had het tegen niemand verteld, maar hem wel een trap onder zijn ballen gegeven.
1981. Mijn allereerste schooldag in de brugklas, we kregen een rondleiding. Hij werd hij voorgesteld als een van de conciërges: de potloodventer van mijn 8e verjaardag. In brugklassersparadijs.
De jaren tachtig: dat waren nog eens sociale en verwarrende tijden.
“Kun je niet over iets leukers schrijven?” hoor ik mijn vader zeggen. (Nee pa, vandaag even niet.)
Rond 1983 we mochten als jonge meiden in Venlo niet alleen naar huis fietsen na een feestje. Logisch, want dat was niet veilig, er waren genoeg voorbeelden dichtbij als levend bewijs. Het was ook een handig excuus om laat thuis te komen: je moest immers op je vrienden wachten. Soms was je die vrienden kwijtgeraakt, of had je een leuke jongen ontmoet. “Naar huis gebracht worden” betekende in jongenstaal: een natte zoen, misschien meer. Een nee werd weggelachen. Na een paar veel te natte zoenen en een belediging over mijn minuscule borsten, fietste ik liever alleen (met knikkende knieën) over de enge spoorbrug en door de berenkuil, ook al was daar ooit een klasgenootje van haar fiets getrokken en aangerand.
“Ze heeft ook altijd veel te korte rokjes aan,” hoorde ik klasgenoten fluisteren toen haar vreselijke verhaal de ronde deed.
1987. 18 lentes. Ik ging op kamers in Nijmegen Dukenburg, en kreeg van een vriend uit Venlo een flesje Belgische pepperspray in mijn handen gedrukt als afscheidscadeau. Een maand later had ik het al gebruikt, toen een man uit de bosjes sprong en aan mijn arm en tas begon te rukken. Misschien was hij een doodgewone tasjesdief, maar dat vroeg ik hem niet voordat ik zijn gezicht vol sprayde. Bij de aangifte kreeg ik van oom agent een standje en werd mijn pepperspray in beslag genomen. “Hiermee kun je iemand flink beschadigen, dame!” zei de agent, alsof ik het spul voor de grap uit mijn tasje had getrokken. Het flesje werd ingenomen. Ik vond dat verwarrend.
“Jou gebeuren ook altijd van die rare dingen! Hoe kan dat toch?” zei een familielid aan wie ik het weken later vertelde. Was ik een enge mannenmagneet? Ondanks het lonkende studenten-uitgaansleven in Nijmegen, dacht ik drie keer na voordat ik een alleen een biertje ging drinken in de stad, of na zonsondergang naar station Dukenburg liep.
De stille Spaanse emancipatie
1998. Ik woonde bij een geïsoleerd gehucht met 300 inwoners in het binnenland van Málaga. Daar had de tijd op een aantal gebieden stilgestaan. Als buitenlander vond ik dat in eerste instantie fantastisch nostalgisch en charmant. Tot ik zag hoe het machismo in deze door Franco getekende gemeenschap sommige vrouwenlevens verwoestte, en hoe zonen die traditie moeiteloos voortzetten. De eer van de familie en het wegkijkende zwijgen hielden alles in stand.
Wat ik niet doorhad terwijl ik de boerderij-hippie uithing zonder tv en internet: in de Spaanse steden vond ondertussen een grote verandering plaats. Er kwamen speciale rechtbanken voor gender-gerelateerd geweld, beschermingsmaatregelen, campagnes. Terwijl ik in de bergen van Andalusië nog voor hoer werd uitgescholden omdat ik eens per week zonder man een biertje dronk in een lokale bar, werd Spanje koploper in Europa in de strijd tegen gendergeweld.
In Spanje werd de maatschappelijke discussie over vrouwenmishandeling en femicide aangewakkerd door de moord op Ana Orantes in 1997. Zij vertelde op televisie hoe haar man haar decennialang mishandelde. Tien dagen later stak hij haar levend in brand. Haar dood was een nationale schok. Half Spanje ging de straat op. In 2004 volgde de Ley Orgánica 1/2004, de integrale wet tegen gendergeweld. Sindsdien houdt de Spaanse overheid het aantal femicides publiekelijk bij en communiceert ze die cijfers zichtbaar. In 2003 waren het er nog 71, in 2022 waren dat er 49. Hou die cijfers even vast…
Rond 2004 woonde ik in El Puerto de Santa María, een klein Spaans havenstadje bij Cadiz, met een mix van bewoners uit alle werelddelen. Ik was weer deel van de moderne wereld en dat voelde geweldig. Elke ochtend liep ik langs een groot bord op de gevel van het vrouwencentrum: “XX vrouwen vermoord dit jaar in Spanje.” Elke woensdag werd het cijfer bijgewerkt. Gruwelijk confronterend, maar eerlijk. In Nederland was er in die tijd nog niet eens een term voor vrouwenmoord. Verrassend vond ik hoe veilig ik me als vrouw voelde in deze stad – ook in de nacht. Zou de wereld dan toch een paar stapjes geëmancipeerder en vrouwvriendelijker zijn geworden terwijl ik mijn ”Seven years in Tibet” deed?
2007. Terug naar het geëmancipeerde Nederland. Ik voelde me veilig, vrij en stevig op eigen benen. Tot ik in mijn eigen woning fysiek mishandeld en verkracht werd door een jeugdkennis die bleef logeren om bij te praten. Hij filmde alles – zonder dat ik het wist – en gebruikte dat later als dreigement. Ik herinner me vooral de schaamte en de angst, de gebeurtenis zelf is een grote blur geworden; zorgvuldig en veilig afgedekt door mijn slimme en selectieve geheugen.
Wel bleef ik zitten met de vraag: hoe had ik zo dom kunnen zijn? Toen ik het een dag later vertelde aan een vriendin, bevestigde zij deze gedachte: “Het is ook niet slim dat je hem liet logeren, het is wel een man natuurlijk. Je hebt het zelf een beetje uitgelokt.”
Bij de politie kreeg ik te horen: “Uw woord tegen het zijne. Als u iemand vrijwillig in huis laat slapen, wordt het lastig.”Ik ging naar huis met de tip er nog een nachtje over te slapen. Ik heb er geen nachtje over geslapen, maar wel heel wat nachten over wakker gelegen. De gebeurtenis heb ik daarna diep weggestopt. Vergeten, maar niet heus. Het heeft zich onderhuids genesteld en komt er af en toe uit in enge dromen. Dan troost ik mezelf met de gedachte: “Het had erger af kunnen lopen.”
Femicide in Nederland
In Nederland bestaat er geen wetsartikel dat het woord femicide draagt. Juridisch gezien valt de moord op een vrouw gewoon onder moord of doodslag. De statistieken volgen diezelfde logica: ze tellen, maar benoemen niet. In 2022 werden 48 vrouwen vermoord. Volgens het CBS wordt daarbij niet apart geregistreerd wie omkwam door gendergerelateerd geweld, maar wie de cijfers wat langer volgt, ziet een consistent patroon. Ongeveer zestig procent van de vrouwelijke slachtoffers wordt door een (ex-)partner gedood en nog eens twintig procent door een familielid. Met andere woorden: vier op de vijf vrouwen sterven niet door een onbekende in een steeg of in de bosjes, maar in hun eigen huis, door iemand die ze kenden en vaak liefhadden.
De overheid erkent het fenomeen wel in beleidsdocumenten, zoals het plan met de veelzeggende titel Stop Femicide!. En ook het Openbaar Ministerie gebruikt de term in zijn communicatie. Maar zolang het Wetboek van Strafrecht geen eigen delict “femicide” kent, blijft het vooral een beleidswoord. Ons huidige kabinet, of wat er nog van over is, plakt n.a.v. een gruwelijke moord op Lisa, die breed wordt uitgedragen door de media, een populistische pleister: “Laten we de pepperspray legaal maken.” Tja…
Nederland telt in 2022 bijna net zo veel vrouwelijke slachtoffers als Spanje (48 tegenover 49), terwijl Spanje 2,7 keer zoveel inwoners heeft. Een Nederlandse vrouw loopt dus ruim drie keer zoveel risico om vermoord te worden in een gendergerelateerde context als een Spaanse. Het verschil? Spanje registreert femicides openlijk en systematisch, Nederland niet. En juist dat verschil in telling maakt zichtbaar waar de pijn zit: wat niet benoemd wordt, blijft te makkelijk genegeerd.
In Nederland heerst het hardnekkige beeld dat femicide iets is van “de ander”: asielzoekers, eerwraak, of vreemde mannen met psychische stoornissen. Het klinkt bijna geruststellend — alsof het probleem buiten onszelf ligt. Maar de cijfers vertellen een ander verhaal. Vier op de vijf vrouwen worden vermoord door hun (ex-)partner of een familielid, meestal gewoon in de huiskamer van een Nederlands gezin. Het geweld en de dreiging zit dus niet in “vreemde culturen”, maar grotendeels in de intieme structuren van onze eigen samenleving.
Ga je dingen benoemen – of in mijn geval met zwetende handen erover bloggen – dan zie je pas hoe idioot lang de lijst van aanpassingen is geworden in de loop van je vrouwenleven. Sinds mijn zogeheten onbezorgde tienerjaren durf ik niet meer alleen door het donker te lopen. Jarenlang deed ik mijn voordeur driedubbel op slot. Een man die te dicht achter me loopt: rode vlag. Een groepje mannen in een onbekende buurt: nekharen rechtop, alle alertsprieten uit, nooit te vriendelijk, nooit te onnozel kijken. Nooit meer alleen het bos in. Mijn sleutelbos standaard in mijn gebalde vuist, telefoon in mijn hand. Geen spontane logeerpartijtjes meer.
Gevoel voor veiligheid verdwijnt niet in één klap. Het is een optelsom, een langzaam ingesleten mechanisme. Soms bevestigd door vreselijke gebeurtenissen. Je went eraan, zoals je leert leven onder een rommelende vulkaan. De maatschappij leerde me: pas je maar aan aan deze maatschappelijke handicap, de “zwakheid” van het mannelijke geslacht, lok geen testosteron uit, wees alert op machismo, draag je rokjes niet te kort en doe je deur op slot. En: doe er niet te dramatisch over als het toch misgaat. Denk goed na, want misschien ben je het zelf schuld. Had je maar niet…
En het lange zwijgen van slachtoffers zelf? Dat is geen teken van zwakte, maar een complex psychologisch en sociaal mechanisme. Trauma maakt herinneren en vertellen moeilijk (Herman, 1992; van der Kolk, 2014). Schaamte en schuld worden geïnternaliseerd (Brownmiller, 1975). Sociale normen en vriendinnenzinnen als “stel je niet aan”, ‘‘je bent ook naïef”, ontmoedigen om open te zijn (Gavey, 2018). De omgeving bevestigt dat zwijgen veiliger is, via ongeloof of subtiele victim-blaming (Ullman, 2010). Geen wonder dus dat vrouwen gemiddeld pas na acht tot twintig jaar woorden durven te geven aan seksueel misbruik of verkrachting (London et al., 2005; Alaggia et al., 2019). Vaak pas later in het leven komt er ruimte voor taal, steun of activisme (Ahrens, 2006).
In mijn geval duurde het 18,5 jaar sinds het 1997-incident. Tijd vliegt.
tot slot
“We eisen de nacht” mag geen nostalgische leus van Dolle Mina’s blijven. Het is de essentie. We eisen meer dan alleen de nacht: ook veiligheid en integriteit – lichamelijk én geestelijk – 24/7. Dat er tijdens de recente demonstraties vrouwen zijn aangerand en geïntimideerd, zegt genoeg. We zijn er nog lang niet.
Je kunt niet in één klap van een machismo-maatschappij naar een vrouwvriendelijke samenleving. Maar je kunt er wél aan bouwen. Niet vanuit slachtofferschap, maar vanuit het besef dat vrouwen al eeuwen de pineut zijn – gebukt onder machismo en al zijn uitwassen, van narcistische regeringsleiders en fanatieke gelovigen tot je eigen familie. Vrouwonvriendelijkheid zit in de haarvaten van de wereld.
Gendergerelateerd geweld en femicide zijn geen incidenten. Ze zijn onderdeel van een systeem. En systemen kun je breken.
Bronnen
- Ahrens, C. E. (2006). Being silenced: The impact of negative social reactions on the disclosure of rape. American Journal of Community Psychology, 38(3–4), 263–274.
- Alaggia, R., Collin-Vézina, D., & Lateef, R. (2019). Facilitators and barriers to child sexual abuse (CSA) disclosures: A research update (2000–2016). Trauma, Violence, & Abuse, 20(2), 260–283.
- Brownmiller, S. (1975). Against Our Will: Men, Women and Rape. New York: Simon & Schuster.
- Gavey, N. (2018). Just Sex? The Cultural Scaffolding of Rape. New York: Routledge.
- Herman, J. L. (1992). Trauma and Recovery. New York: Basic Books.
- London, K., Bruck, M., Ceci, S. J., & Shuman, D. W. (2005). Disclosure of child sexual abuse: What does the research tell us about the ways that children tell? Psychology, Public Policy, and Law, 11(1), 194–226.
- Ullman, S. E. (2010). Talking about Sexual Assault: Society’s Response to Survivors. Washington, DC: American Psychological Association.
- van der Kolk, B. (2014). The Body Keeps the Score. New York: Viking.
Geef een reactie op Kim Cornelius Reactie annuleren