Bonjour tristesse – het huis van woorden

Over penvrienden, taal als huis en de magie van afstand

Voor A

Vroeger hadden we penvrienden. Dat vond ik magisch. Het was de tijd van knisperende luchtpost en vulpennen. Ik heb die traditie altijd voortgezet, inmiddels online. Omdat schrijven een bijzondere vorm van vriendschap kan doen ontstaan. En de zwaarte en de magie van het leven op een dun velletje blauw lichter werd. Poëzie delen met wildvreemden, maar ook: het leven delen; de pijn en vreugde. Als ik ergens rondzwierf (iets dat ik ook mijn hele leven deed) dan was er ‘’poste restante’’. Met klamme handen stond ik in de rij bij het postkantoor van Mumbay, waar een beambte in een houten kist honderden brieven bewaarde voor pre-digitale zwervers als ik. Het doodde de eenzame uurtjes in de avonden in ongezellige hostals, in grote steden waar ik me vaak verloren en woordloos voelde.

Mijn moeder schreef luchtpostbrieven toen ik in Zuid-Spanje woonde. Niet omdat er geen internet was, maar omdat we dat fijner vonden; we deelden deze magie. De moeder van de postbode, Catalina, bewaarde de brieven voor me op het dorpspostkantoortje. Het werd een ritueel. Ze vroeg of ik haar wilde voorlezen – eerst in het Nederlands omdat ze dat mooi vond klinken, dan gaf ik haar een vertaling. Ik wist na zo’n brief weer alles wat er speelde in Venlo; wie er geboren was, wie er dood was en alles daartussenin. De geboorte van J, die jaren later een belangrijke plek in mijn leven zou krijgen, maakte ik mee middels zo’n blauwe brief. Een onuitwisbare indruk maakte dat op me. Ik leerde ook mooie mensen kennen in zulke uitwisselingen. Al is leren kennen een gek woord als je iemand nog nooit fysiek hebt ontmoet. Zoals een Nederlandse vertaler van een van mijn lievelingsschrijvers; Gabriel García Márquez. Een woordtovenaar en net als ik zelf, een gevoelige ziel die de wereld met zowel bewondering als afschuw bewandelde. Onze gemene deler was (en is) de liefde voor taal; de magie van woorden die als vanzelf uit je pen of toetsenbord stromen en zichzelf lijken te rangschikken tot mooie zinnen over een minder mooie wereld.

Die magie is er nog. Deze week nog ontdekte ik dat weer, na een korte uitwisseling via Messenger met een oud-stadsgenoot. Iemand die ik niet echt ken, maar altijd heb gevoeld als een soort van ‘’soortgenoot’’. Een woordenman, een taaldenker, een levensgenieter en vechter. In onze uitwisseling zag ik veel synchroniteiten. Niet in letterlijke zin, maar in onze levenswandel. We overleefden – en leefden – in totaal verschillende omgevingen, maar toch dacht ik altijd een band te voelen. En dat bleek inderdaad te kloppen. Ik werd overvallen door diezelfde lichte verwondering en zat in gedachten weer bij de oude Catalina die ook dol was op woorden. En ik stond weer in de rij bij een groot postkantoor waar iemand een verkreukelde blauwe envelop uit een houten kist toverde. Taal is magie, het is een reis in een reis. En taal verbindt, om nog maar eens een cliché te gebruiken.

Synchroniteiten. Vreemden worden vrienden, verbonden door de gedeelde liefde voor taal. En de gedeelde verbijstering en verwondering over het leven.

Een van mijn eerste redactionele klussen van formaat was een essay van een hoogleraar psychologie met als titel ‘’In de liefde is iedereen gelijk en/of Angst is heel normaal.’’ Ik was zo’n 24 lentes jong. Die titel is mijn leven lang blijven hangen. Niet dat ik het destijds helemaal begreep, maar als enige niet-wetenschappelijke redactielid met een onzichtbare rol waarin ik punten en komma’s overwoog en ellenlange academische zinnen leesbaar moest maken. Ik kwam nooit in het colofon en mocht niet bij de oratie en presentatie van zijn boek zijn, want ik was geen academicus, geen ingewijde in de wijze wereld. Ik was als de poetsvrouw, of huisbediende, die in de coulissen zorgde voor de laatste puntjes op de i. Zodra de gasten verschenen aan de dinertafel die ik mee had ingedekt, werd ik weggestuurd naar de keuken. Onzichtbaar en niet in de voorste rij voor dankwoordjes en klinkende glazen. Dat begreep ik destijds niet; mijn ego wilde nog gezien worden, mijn trots wilde beloond worden. Mijn opdrachtgever zei doodleuk: ‘’Je moet dankbaar zijn dat je voor deze man hebt mogen werken – de eer en benoeming in het colofon was bijzaak.’’ In een mix van gevoelens die hingen tussen verontwaardiging en trots, droop ik af. Mijn schrijversbestaan was er altijd al een van bescheidenheid en relatieve onzichtbaarheid. En gelukkig krimpt het ego met de jaren.

Het schrijven is mijn levenslijn geweest, zonder dat ik me daar bewust van was. Door te schrijven analyseerde ik niet alleen mijn eigen leven, maar ook de wereld om me heen die ik niet begreep. Mijn gevoelens, die ik niet zomaar op het puntje van de tong had liggen voor iedereen, kregen bovendien ruim baan zodra ik een pen vast had.

De waarheid was een wankel gegeven, ontdekte ik door te schrijven. Alhoewel ik allergisch was voor ‘’de leugen’’ en voor façades, mocht ik tijdens het schrijven alle ruimte nemen om emoties, gebeurtenissen, levensvragen te verkleinen of juist te vergroten. Ik balanceerde dan tussen eerlijkheid en hang naar drama en liet mezelf meeslepen door mijn eigen woordenstroom, alsof het een kolkende rivier was waar zwemmen zinloos was.

Op mijn 11e levensjaar besloot ik dat ik een schrijver was, nadat ik Bonjour tristesse van Françoise Sagan had gelezen, die 14 was. Ik vertrouwde mijn dagboek al mijn duistere gedachten en mijn verwondering toe. Ik analyseerde ruzies thuis, legde woorden en uitspraken die ik niet begreep onder mijn eigen vergrootglas, troostte mezelf met gedichten over honden, vriendinnen, prille liefdes en boosheid van de volwassen wereld. Mijn gedichten bundelde ik en bracht ik naar een kennis van mijn ouders, die kopieermachines testte bij Océ. Hij maakte van mijn woorden een mooie bundel, met een koperkleurig nietje in het midden en een haarscherpe vouw. In een bescheiden oplage van 50 stuks ging ik langs tantes en buren. Soms kreeg ik dan een gulden, soms een zak drop, of gewoon een schouderklopje. Ik kan sommige gedichten uit die tijd nog letterlijk herinneren. De eerste zin uit mijn eerste bundel galmt nog steeds na, ondanks dat vadertje tijd al veel woorden in de vergetelheid deed geraken. ‘’Het sneeuwt verdriet vandaag. Snel sluit ik alle ramen, maar zie niet dat door de losse deur toch nog vlokjes verdriet mijn huis binnen dwarrelen.’’

Als volwassen schrijver – inmiddels broodschrijver en later copywriter genoemd – raakte ik de verwondering van het woord een beetje kwijt. Voor aanzienlijke uurtarieven beschreef ik bankstellen van een grote lokale meubelfabriek, de smaak van de diepvrieserwtjes van Oerlemans en interviewde ik passieloze jubilarissen die een gouden horloge kregen omdat ze 25 jaar aan hetzelfde bureau spreadsheets hadden gevreten. Het maakte me verdrietig, want door het schrijven in opdracht raakte magie op de achtergrond. Het woord moest dienstbaar zijn, verleidend, de mensen laten geloven in producten die weinig inspirerend waren. Ik verdiende mijn huur ermee en reed er een oude auto van. Bovendien was de vrijheid van het thuiswerken me heel veel waard. Ik wist destijds zeker dat een baan op een kantoor dodelijk zou zijn. Dodelijk voor de geestdrift en inspiratie. Om dat dode gevoel van al die dienstbare woorden te compenseren, zong ik in de weekenden in bandjes. Ik schreef songteksten zoals ik als kind gedichten schreef en waagde me aan de prachtige poëzie van Joni Mitchell ondanks dat mijn stembanden het niveau van haar zang nooit wisten te bereiken. Alleen als ik zelf in de woorden geloofde, voelde ik de muziek. Zingen deed ik vanuit mijn tenen; het was de ultieme uiting van het schrijven, een intiem delen van alles dat leefde in onderbuik en hart.

In mindere tijden was mijn pen ook een boei die ik gebruikte om het hoofd psychisch boven water te houden. Zwemmen kon ik niet echt, maar drijven als de beste.

Aan vrienden met wie ik onenigheid had, of essentiële verschillen van inzicht, schreef ik brieven die dodelijk waren voor de vriendschap. Woorden die sneden als messen, analyses die ik mondeling nooit zou durven zeggen. Diplomatie speelde daarbij geen rol; ik schreef en herlas mijn eigen woorden zelden. Deze brieven waren als kolkende massa’s van frustratie die zich als hete olie over mijn vriendschappen verspreidden. Sommige brieven – al herinner ik me niet meer de inhoud – hadden verstrekkende gevolgen. Ik was gekwetst en mijn scherpe pen was het wapen waarmee ik terugsloeg. Het luchtte op, tot ik de brief had verstuurd en het erna voor altijd stil bleef aan de andere kant van de lijn.

Penvrienden. Het is een woord dat nooit meer gebruikt wordt. We schrijven tegenwoordig online op social media onze frustraties zo snel van ons af – zonder afweging van mogelijke effecten. Het is fastfood voor de geest geworden. Woorden zijn vaak naakt en ontdaan van alle vormen van magie of poëzie.

Deze week maakte ik een nieuwe penvriend. Alhoewel die vriend dat nog niet weet. De synchroniteit van de woorden die we deelden, maakte me verdrietig en blij tegelijk. Verdrietig vanwege de gedeelde pijn, blij door het feit dat de magie nog bestaat. Het bijzondere besef dat onze levens niet meer of minder zijn dan geleefde verhalen drong zich weer op. En zoals ik op mijn 11e schreef hoe vlokjes verdriet door de deur van mijn kamer binnen dwarrelden, dwarrelden de woorden van een verre vreemdeling mijn geest binnen. Om te smelten in een streep zonlicht die alweer een nieuwe dag aankondigde.


Afstand doet soms meer dan nabijheid. Ruimte in tijd en in kilometers kan het stille werk doen dat nabijheid vaak overschreeuwt: het opent een ander raam, een nieuw perspectief, een andere invalshoek van licht. Mijn nieuwe penvriend schreef dat hij al jaren geen letter meer had geschreven, ondanks dat hij levenslang een schrijver was. Geen writer’s block – dat bestaat niet – maar een verlamming, een leemte tussen gevoel en woord. Misschien was juist die afstand nodig om de taal opnieuw te laten spreken. Want taal is een huis: een dak en vier muren, soms met geblindeerde ramen, soms met een open deur. Ik heb me in elk van mijn twintig huizen pas thuis gevoeld wanneer ik schreef. Elke keer met een nieuwe lichtinval, een ander raam, een andere deur. Het schrijven is en blijft mijn huis.

En dit huis open ik nu ook voor jou, zodat jouw woorden – of ze nu nog komen of al onderweg zijn – weer een plek vinden om binnen te vallen.

2 reacties op “Bonjour tristesse – het huis van woorden”

Geef een reactie op tanjanabben Reactie annuleren